BS 205, 27/08/25
Dit artikel biedt enerzijds een verkennende empirische analyse van de werkelijke bijdrage van eigenaars-verhuurders aan het onderhoud van huurwoningen en anderzijds een raming van de omvang van de rente. Hierbij werden de hypothesen van de klassieke economen gevolgd. Volgens hen zijn de rente gelijk aan het verschil tussen de prijs en de waarde van een goed, met andere woorden de hoeveelheid arbeid die nodig is om dit goed te produceren. Aan de hand van een analyse op basis van meerdere vergelijkingsperiodes worden de onderhoudskosten geraamd op 10 % van de huur. Dat is heel wat minder dan de voorziene 40 % bij de berekening van het kadastraal inkomen dat dient als grondslag voor de belasting op huurinkomsten. Voor de verschillende casestudy’s bedroegen de rente uiteindelijk 50 % à 60 % van de huur. Bovendien worden fictieve lonen vastgesteld die ver boven het gemiddelde loon liggen, wanneer de huurinkomsten bekeken worden in verhouding tot de effectieve arbeidstijd van de eigenaars-verhuurders. Dit wijst erop dat het bij de verhuur van woningen meer gaat om het genereren van rente dan om het vergoeden van arbeid.