Author(s)
Vermeire Elke
Source

Documentatiecentrum Vlaamse Rand, Rand-abc-fiche, 2010

Organisation
Documentatiecentrum Vlaamse Rand
Year
2010
Language
NL
Rand-abc fiche
België heeft drie officiële talen en vier taalgebieden. Ingewikkeld? Dat valt in de praktijk wel mee. Eng en beknellend? Zeker niet: respect voor de eigen taal hoeft immers openheid voor andere talen en culturen niet uit te sluiten.
 
Toen België in 1830 werd opgericht, had het een voor die tijd progressieve Grondwet, die een aantal fundamentele rechten en vrijheden waarborgde. Een ervan was de taalvrijheid van het individu (artikel 30 van de Belgische Grondwet stelt: het gebruik van de in België gesproken talen is vrij, het kan niet worden geregeld dan door de wet en alleen voor handelingen van openbaar gezag en voor gerechtszaken).
In de praktijk leidde deze taalvrijheid tot een bijna volledige verfransing van het openbare leven. De meeste ambtenaren en rechters kenden geen Nederlands en wetten werden alleen in het Frans bekendgemaakt. In 1932 werd de taalwetgeving helemaal geschoeid op het territorialiteitsbeginsel. De regel streektaal is bestuurstaal gold voortaan ook in Vlaanderen. Toch bleven er overgangsmaatregelen bestaan voor de Franstaligen.
Een belangrijk scharnierpunt in de erkenning van het Nederlands was de vastlegging van de taalgrens in de jaren zestig en de taalwetten die daarop gebaseerd zijn.
 

Vier taalgebieden, drie officiële talen

In 1962 werd de taalgrens definitief bij wet vastgelegd. België is daardoor ingedeeld in vier taalgebieden: het Nederlandse, het Franse, het Duitse en het tweetalige Nederlands-Franse gebied (de 19 gemeenten van Brussel). Elke gemeente in België maakt ondubbelzinnig deel uit van slechts een van de vier taalgebieden. Die opdeling werd in 1970 opgenomen in de Grondwet. Daardoor werd meteen ook het zogenaamde territorialiteitsprincipe grondwettelijk verankerd: het principe dat op een afgebakend territorium één enkele taal de officiële taal is (of in Brussel: twee talen). De term taalgebied heeft dus eveneens een juridische betekenis. Hij legt vast dat in bepaalde aangelegenheden de streektaal moet worden gebruikt.
Het territorialiteitsprincipe doet geen afbreuk aan het grondwettelijke beginsel van de taalvrijheid. Die mag alleen voor een beperkt aantal domeinen worden ingeperkt:
  • het openbaar gezag en het bestuur
  • de sociale betrekkingen (de relaties tussen de werkgevers en hun personeel) en de officiële documenten die bedrijven moeten gebruiken
  • het onderwijs in de instellingen die de overheid opricht, erkent of subsidieert
  • gerechtszaken

In die domeinen kan de taalvrijheid door een wet of een decreet officieel worden geregeld.

De Belgische staat heeft sinds de jaren zestig ingrijpende veranderingen ondergaan. Geleidelijk werd het unitaire België omgevormd tot een federale staat met twee soorten deelstaten, de gemeenschappen en de gewesten. Dat had ook gevolgen voor de taalwetgeving, die tot dan toe nationaal werd geregeld en voor het hele Belgische grondgebied gold. Zo mogen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap in het eigen taalgebied via eigen taalwetgeving (decreten) zelf het taalgebruik regelen in de meeste domeinen die hierboven zijn opgesomd. Dankzij die autonomie kunnen ze eigen accenten leggen en de bestaande nationale wetten verfijnen of zelfs vervangen. De bevoegdheden van de Duitstalige Gemeenschap zijn beperkter.

Taalgebruik in bestuurszaken

De wetgeving op het taalgebruik in bestuurszaken legt onder meer vast in welke taal (of talen) de overheid [1]moet communiceren met haar burgers, en soms ook omgekeerd.
De wetten van 8 augustus 1962 en 2 augustus 1963 legden een aantal fundamentele regels hieromtrent vast. In 1966 werden deze twee taalwetten omgesmeed tot de Taalwet Bestuurszaken, die voor heel België geldt.
Bedrijven en personen die in het algemeen belang en in opdracht van de overheid optreden, moeten de taalwetten volgen. De overheid kan evenmin aan de taalwetten ontsnappen door voor bepaalde opdrachten privébedrijven in te schakelen.
 

Basisregel

Volgens het grondwettelijk territorialiteitsbeginsel mag de overheid in haar relaties met een burger alleen gebruik maken van de officiële taal van het gebied waarin de woonplaats van die burger ligt. De taal die moet worden gebruikt, hangt dus niet af van de plaats waar de overheid gevestigd is, maar van de plaats waar de overheid haar bevoegdheden uitoefent.
De faciliteitenregeling versoepelt het territorialiteitsprincipe. De Franstaligen beschouwen ze daarom wel eens als een stap in de aanhechting van deze gemeenten bij het tweetalige Brussel. Die opvatting strookt niet met de Grondwet.
De Belgische grondwet erkent namelijk maar één tweetalig gebied: de negentien gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. De zes faciliteitengemeenten in de Vlaamse Rand maken dus integraal deel uit van het Nederlandse taalgebied. Sinds de grondwetsherziening van 1993 behoren deze gemeenten bovendien tot de deelstaat Vlaanderen. Maatregelen van de Vlaamse overheid om de taalwetgeving te doen toepassen, gelden dus ook voor de faciliteitengemeenten in de Vlaamse Rand.
Het is overigens zo dat de taalfaciliteiten alleen gelden voor individuele inwoners, niet voor de bestuurders van de faciliteitengemeenten. Volgens de wet op de bestuurstaal mogen de Vlaamse faciliteitengemeenten alleen in het Nederlands worden bestuurd. De zittingen van de gemeenteraad en het schepencollege moeten in het Nederlands verlopen.
 

Nuances

In een aantal situaties is de overheid verplicht om van de basisregels af te wijken of heeft ze de mogelijkheid om dat te doen. Het uitgangspunt blijft dat het gebruik van een andere taal niet mag leiden tot een systematische meertaligheid. De streektaal blijft nog altijd de officiële taal.
 

Sancties en controle

Ambtenaren en gezagsdragers die de taalwetgeving omzeilen of niet toepassen, kunnen disciplinair worden gestraft.
Gebruikt een dienst de verkeerde taal, dan kunnen de handelingen in die taal nietig worden verklaard. De handeling wordt dan geacht nooit te hebben bestaan en er mogen geen gevolgen aan worden verbonden. Net als andere wetten, kunnen taalwetten worden afgedwongen door rechtbanken of de overheid. Tegen een bijzondere categorie van administratieve beslissingen, de administratieve rechtshandelingen, kan een beroep worden ingesteld bij de Raad van State. Die kan de bestuurshandelingen wel vernietigen. Daarnaast zijn een aantal instanties opgericht die alleen voor taalwetgeving bevoegd zijn.
Voor heel België onderzoekt de Vaste Commissie voor Taaltoezicht klachten over de toepassing van de Taalwetgeving Bestuurszaken. Na onderzoek van een klacht formuleert de VCT een advies. Die adviezen hebben een groot moreel gezag, maar zijn niet juridisch bindend. Volhardt de overtreder in de boosheid, dan heeft de Vaste Commissie de mogelijkheid om zelf naar de rechter te stappen of een beroep te doen op de Raad van State.
In de negentien Brusselse gemeenten ziet naast de VCT ook de vicegouverneur van het arrondissement Brussel-hoofdstad erop toe dat de diensten de taalwetten respecteren. In de faciliteitengemeenten in de Vlaamse Rand houdt de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant toezicht op de naleving van de taalwetten.
 

Het taalgebruik in het bedrijfsleven

Het basisprincipe in het bedrijfsleven is de vrijheid van taalgebruik: werknemers en ondernemingen mogen de taal gebruiken die ze willen. Maar er zijn wél regels voor officiële documenten en voor het taalgebruik binnen de onderneming.
Artikel 52 van de Taalwet Bestuurszaken (1966) verplicht bedrijven om in sommige aangelegenheden de streektaal te gebruiken. Aanvankelijk gold deze bepaling voor alle ondernemingen met een exploitatiezetel in België.
In 1973 heeft de Vlaamse overheid een eigen regelgeving ontwikkeld die de bepaling uit de Taalwet Bestuurszaken gedeeltelijk vervangt. Voor ondernemingen met een exploitatiezetel in het homogeen Nederlandse taalgebied geldt sindsdien het Septemberdecreet. In Brussel en in de faciliteitengemeenten blijft artikel 52 van de Taalwet Bestuurszaken van toepassing.
In het homogeen Nederlandse taalgebied moeten ondernemingen het Nederlands gebruiken voor alle schriftelijke en mondelinge communicatie met hun werknemers en voor al hun officiële documenten.
  • Officiële documenten zijn de documenten die van overheidswege worden verplicht, zoals de wettelijk verplichte delen van een factuur, loonfiches, arbeidscontracten, statuten of notulen van de aandeelhoudersvergadering.
  • Onder schriftelijke en mondelinge communicatie met de werknemers vallen bijvoorbeeld waarschuwingsborden, mededelingen en handleidingen.
In principe kan een rechtbank administratieve geldboeten en zelfs strafsancties uitspreken voor overtredingen van de taalwetgeving in het bedrijfsleven. Ook de toezichtsambtenaren van de afdeling Inspectie Werkgelegenheid hebben uitgebreide bevoegdheden. Stukken of handelingen in de verkeerde taal moeten nietig worden verklaard door de rechter.
In de faciliteitengemeenten zijn alleen commerciële bedrijven onderworpen aan de taalwetgeving in het bedrijfsleven. Uiteraard moet de exploitatiezetel van het bedrijf gevestigd zijn in een van de faciliteitengemeenten. Die exploitatiezetel is het kantoor of de winkel waar de medewerker effectief werkt, en niet de hoofdzetel van het bedrijf.
 
Het basisbeginsel is drievoudig:
  • Schriftelijke communicatie met het personeel gebeurt in het beginsel in het Nederlands. Net als in Brussel mag de werkgever eventueel een vertaling bij de originele documenten voegen als dat kan worden verantwoord aan de hand van de personeelssamenstelling.
  • Officiële documenten die niet bedoeld zijn voor de werknemer, zoals statuten, de verplichte delen van facturen of jaarverslagen, moeten in het Nederlands
  • Voor mondelinge communicatie met het personeel bestaan geen regels.

De controle op de taalwetgeving in het bedrijfsleven gebeurt door het gerecht. Daarnaast is er ook de Vaste Commissie voor Taaltoezicht.

Het taalgebruik in het onderwijs

Het taalgebruik in het onderwijs is niet volledig vrij. De onderwijstaalwet van 1963 schrijft voor in welke taal de algemene vakken moeten worden gegeven in onder meer het kleuter-, lager en secundair onderwijs. Ze geldt voor scholen[2] in Brussel, de faciliteitengemeenten en het homogeen Nederlandse taalgebied.
In het homogeen Nederlandse taalgebied is de onderwijstaal Nederlands, behalve voor het vreemdetalenonderwijs. Brussel heeft geen tweetalig onderwijs: een (officiële, erkende of gesubsidieerde) school geeft ofwel les in het Frans, ofwel in het Nederlands.
In de faciliteitengemeenten is de onderwijstaal het Nederlands. Alleen voor het kleuter- en lager onderwijs bestaat een afwijkende regeling.
Scholen worden regelmatig doorgelicht om na te gaan of ze alle wettelijke en reglementaire bepalingen en kwaliteitsnormen respecteren. Bij de pedagogische inspectie zien de Inspectie Basisonderwijs en de Inspectie Secundair Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ook tot op de naleving van de onderwijstaalwet. De controle op het taalstelsel van de leerlingen gebeurt door de Taalinspectie, een federale instelling.
 

Taalgebruik in gerechtszaken

De wet van 17 augustus 1873 vormde één van de eerste taalwetten in België en regelde het taalgebruik in strafzaken. Het voerde het Nederlands in als principiële voertaal voor de strafrechtspleging in de Vlaamse provincies, hoewel het Frans mocht worden gebruikt met instemming van de beklaagde. Voordien konden rechters met een verwijzing naar de taalvrijheid weigeren het Nederlands te verstaan. Met de wet van 15 juni 1935 wordt het taalgebruik van alle rechtscolleges geregeld.
De regeling van het taalgebruik in gerechtszaken steunt in België op volgende principes:
  • eentaligheid van de gerechtelijke akten en rechtspleging;
  • territorialiteitsbeginsel voor de rechtspleging in het Nederlandse en Franse taalgebied;
  • personaliteitsbeginsel voor de rechtspleging in Brussel-Hoofdstad en randgemeenten;
  • vrijheid van taalgebruik voor de burgers;
  • dwingend karakter van de taalwetgeving.
Het geheel van deze principes maakt dat de taalwetgeving in gerechtszaken past binnen de gehele logica van de indeling van de taalgebieden en ook streng wordt toegepast.
De eentaligheid van de rechtspleging betekent dat ieder proces, van de dagvaarding tot de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke beslissing, slechts in één taal kan worden gevoerd. Het is de taal van de zetel van de rechtbank, en dus de territoriale bevoegdheid van de rechter, die de taal van de rechtspleging bepaalt. Bovendien kunnen partijen samen afspraken de zaak te verwijzen naar een rechtbank in het andere taalgebied. In strafzaken mogen de beklaagde en de getuigen steeds de taal gebruiken die ze verkiezen.
Het territorialiteitsbeginsel van de rechtspleging wordt genuanceerd. Brussel-Hoofdstad kan er in één van beide talen worden gevorderd. Ook in de randgemeenten, en wat de politierechtbanken van Halle en Vilvoorde betreft, kan voor de aanvang van het proces worden gevraagd de zaak te verwijzen naar een Franstalige rechter in Brussel. In de taalgrensgemeenten Voeren en Komen-Waasten, en in het Duitse taalgebied bestaat er eveneens een mogelijkheid van taalwijziging. De rechter moet hiermee instemmen.
 

Meer informatie


[1] Met de overheid wordt niet alleen verwezen naar de overheidsdiensten zelf (zoals gemeentebesturen, ministeries of officiële instanties), maar naar de hele openbare dienstverlening.

[2] Met scholen wordt verwezen naar de scholen van het officiële net en scholen van het vrije net die door de overheid worden erkend of gesubsidieerd. Scholen die de taalregels niet volgen, krijgen geen overheidssubsidies. Voor internationale scholen bestaan afwijkende regels.

Publication type
Card
Category
Community Relations
Institutions / Legislation
Language
Language Legislation / Politics
Region
Vlaamse Rand
Brussels Capital Region